Er bestaan twee type heupprothesen, de gecementeerde en de ongecementeerde. Voor een pijnvrij functioneren van de heupprothese is het van essentieel belang dat de prothese stabiel verankerd is in het omliggende bot. Microbewegingen tussen prothese en bot veroorzaakt piekkrachten in het bot die op hun beurt botresorptie veroorzaken waardoor instabiliteit en pijn ontstaat.
Hierbij wordt de prothese aan het bot gefixeerd door middel van botcement, polymethyl-methacrylaat. Dit is een tweecomponenten kunsthars die na menging in ongeveer 10 minuten uithardt. Hiermee wordt een gelijkmatige vulling van de ruimte tussen prothese en bot verkregen. Om de stress op de overgang prothese-cement zo laag mogelijk te houden dient de prothese zelf zo stijf mogelijk te zijn. Prothese voor gecementeerde toepassingen worden daarom tegenwoordig vervaardigd uit kobalt-chroom-staallegeringen. Voor de heupkom wordt gewoonlijk het plastic poly-ethyleen gebruikt.
Nadelen van de toepassing van botcement zijn:
De resultaten op lange termijn van gecementeerde prothesen zijn voor vrouwen van boven de 65 jaar uitstekend, bij mannen en jongere patiënten verslechteren de resultaten aanzienlijk naarmate de jaren verstrijken. Daarbij vindt dan ook meestal een cementloze toepassing plaats. Een gecementeerde prothese is moeilijker te vervangen, daarom zal bij jonge, actieve patiënten (tot een jaar of 65/70) een cementloze prothese gebruikt worden.
Het probleem van fixatie van de prothese wordt hier opgelost door de prothese meer schachtvullend te maken. De prothese heeft een vorm die zo goed mogelijk overeenkomt met de interne vorm en structuur van het bovenste gedeelte van het bovenbeen. Er treedt verklemming op die echter niet afdoende is voor de stabiliteit op lange termijn. Voor een directe fixatie van de prothese aan bot worden hoge eisen gesteld aan de oppervlaktestructuur en biocompatibiliteit van de gebruikte materialen. De oppervlakte van de prothese vertoont vaak bobbels, groeven en gaten zodat het bot beter vast kan groeien aan de prothese. Het probleem bij een vrijwel directe overgang van prothese naar bot is het grote verschil in stijfheid tussen beide onderdelen, wat botresorptie teweeg kan brengen. Om deze reden wordt voor cementloze prothese overwegend titanium gebruikt. De cementloze prothese wordt met name toegepast bij jonge en actieve patiënten.
De meest voorkomenden redenen voor een patiënt om een THA te ondergaan zijn pijn en functieverlies. Dit kan ontstaan door arthrose en rheumatoïde arthritis. Een andere reden is als het gewricht onherstelbaar beschadigd is door bijvoorbeeld necrose van de kop van het bovenbeen na een fractuur.
Het inbrengen van lichaamsvreemd materiaal in het lichaam geeft een vergrote kans op infecties. Om deze reden dienen protheseoperaties onder zeer steriele omstandigheden uitgevoerd te worden. Om de kans op infecties verder te verminderen worden profylactische antibiotica gegeven. Bij de patiënt is het van belang dat er geen infectiehaarden actief zijn elders in het lichaam. Verder kent een heupprotheseoperatie zonder voorzorgen een aanzienlijk trombose risico. Antistollingsbeleid rond de operatietijd is dan ook routine. De operatie zelf kan zowel onder gehele narcose als plaatselijke verdoving worden uitgevoerd. Er zijn drie operatieve benaderingen met zo hun eigen voor-, en nadelen:
Tijdens de operatie wordt ongeveer 2/3 van het kapsel verwijderd.
Gecementeerde prothesen hebben een faalpercentage van omstreeks 5% na 10 jaar bij patiënten boven de 65 jaar. Bij jongere patiënten kan dit oplopen tot 20-30%. De ongecementeerde prothesen hebben een faalpercentage van 4% na 10 jaar bij mensen van een gemiddelde leeftijd van 50 jaar. Deze waarden gelden voor de femur (bovenbeen) component. Voor de acetabulum (heupkom) component geldt een faalpercentage van 10% na 10 jaar of meer. Dit wordt met name veroorzaakt door de slijtage van het kunststof poly-ethyleen. De levensduur van een prothese wordt in bijlangrijke mate bepaald door het activatieniveau van de patiënt. Als de belasting op de prothese goed aangepast wordt en daarbij geen complicaties optreden zoals loslaten, fracturen en dislocatie kan een THA tot wel 25 jaar meegaan. Gemiddeld gaat een THA 15 tot 20 jaar mee.
Ondanks het relatieve succes kent de heupprotheseoperatie een aantal specifieke complicaties, zoals:
Revisie van een losgeraakte prothese is een complexe ingreep met vele typische problemen en valkuilen. Door de losgeraakte prothese is in de regel een meer of minder ernstig botverlies veroorzaakt. Kernprobleem is dat het bot dus erg verzwakt is. Daarom zal naast het plaatsen van een nieuwe prothese ook een botplastiek plaats moeten vinden.
Wilt u meer weten over hoe fysiotherapie kan helpen bij heupprothese?
Behandeling veel voorkomende aandoeningen | Privacy policy | Afspraak maken
© Fysiotherapie Spijkenisse - Fotografie: Romy Koppers